Het dorp Ruigenhil wordt vesting

In de strijd tegen de afvallige Nederlandse provinciën boekte de
Hertog van Parma, de bekwame veldheer in Spaanse dienst, een
reeks successen. In 1583 trok hij vanuit het zuiden met een
Spaans leger West-Brabant binnen. Toen in juni van dat jaar de
Spanjaarden ook Steenbergen veroverden, was de positie der
Staatsen hier zodanig verzwakt dat snelle maatregelen nodig
waren. Prins Willem van Oranje gaf op 30 juli 1583 opdracht aan
de vestingbouwkundige Abraham Andriesz. om het dorpje Ruigenhil
te versterken. Dit op een eiland gelegen dorp was strategisch
gelegen aan het Hollandsch Diep, vanwaar men de belangrijke
scheepvaartroute tussen Holland, Zeeland en Antwerpen kon
beheersen of zoals het toen werd geformuleerd: "…tot
bewaernisse vande Brabantsche ende Hollandsche stroom…"
In de opdracht stond – naar welk patroon ook de vesting zou
worden aangelegd – rondom het dorp een gracht zou moeten worden
gemaakt van 60 voet breed en 9 of 10 voet diep "naar de eis van
het werk". Met de hieruit gekomen aarde moesten de wallen worden
gemaakt met een basisbreedte van 36 voet en zo hoog als de aarde
uit de gracht dit mogelijk maakte. Hierop moest een borstwering
gemaakt worden van omtrent 5 voet hoog en 8 tot 10 voet breed
met er achter een berm van 6 voet breed.
Het eerste kladontwerp toont een vesting met acht
binnendijkse bolwerken. In een tweede schetstekening is dit
aantal teruggebracht tot vijf en er is bovendien een begroting
van de kosten op gemaakt. Deze bedroegen voor het binnendijkse
gedeelte 24.386 pond en 18.000 pond voor enkele kleinere
buitendijkse verdedigingswerken. Deze schetstekening is gemaakt
tijdens een bezoek dat Abraham Andriesz. tezamen met
gecommitteerden van de Raden en Rekenmeesters van het Markizaat
naar de Ruigenhil maakte "…tsampt den patroon ende der
estimatie daeraff gedaen ende gemaeckt…zullende costen over de
40.000 karolus gulden…".
Klik hier
voor een
afbeelding van het Schetsontwerp uit 1583.
Abraham Andriesz. projecteerde om het al bestaande
stratenplan een regelmatige zeshoek. Op de vijf binnendijkse
hoeken werden de bolwerken aangelegd, maar aangezien de haven
behouden moest blijven, verviel de zesde. In de plaats hiervan
werden ter bescherming van de dijk aan de oost- en de westzijde
twee afwijkende versterkingen gebouwd, die scheel kwartier
werden genoemd (scheel=schuin).
Ter verdediging van de haveningang werden op de beide
havendammen nog twee kleine bolwerkjes gebouwd.
Aan beide zijden van de haven werd een zogenaamde houwer
(spuikom) aangelegd, die met een sluisje in verbinding met de
haven stond. De dijk werd aan beide zijden doorgraven en ter
scheiding van het buiten- en binnenwater vervangen door een
beter verdedigbare stenen beer.
Wanneer diagonalen worden getrokken tussen de punten van
twee tegenovergestelde bastions, dan kruisen die de hoofdas
Voorstraat - Molenpad. Het snijpunt van deze lijnen, dus het
middelpunt van de vesting, ligt in het midden van de
kruising Voorstraat – Landpoortstraat – Hofstraat. Dit
kruispunt is sedert 2001 aangegeven met sierstraatwerk in de
vorm van een kompasroos, waarvan de lichte punt naar het
noorden wijst. |
De vesting is ontworpen naar het Oud-Nederlandse
vestingstelsel, waarvan de kenmerken zijn o.a. aarden wallen,
vrij ver van elkaar staande kleine bastions met rechte, haaks op
de wal staande flanken en omgeven door een natte gracht. In
afwijking van dit stelsel zijn de flanken der bastions niet
recht maar naar binnen gebogen, iets wat duidt op een Italiaanse
invloed.
 |
Plattegrond van landmeter Damass van
Dueren januari 1586 |
In veel publicaties wordt, zonder enige bronvermelding, het
ontwerp van de vesting aan de bekende vestingbouwkundig
ingenieur Adriaan Anthonisz. toegeschreven en wordt dit soms
zelfs als zijn meesterwerk betiteld. De inbreng van mr.
Anthonisz. is echter maar gering. In een brief van 21 oktober
1585 over schadeloosstelling van grond staat:
"...dat het dorp van de Ruigenhille, die nu genaempt wort
Wilmstadt, soude worde ghefortificeert volgens de patronen bij
Abraham Andriesz ingeniair daer aff gemaeckt, waer oppe de
voorsz. fortificatie bij den voorsz. ingeniair oock is
afgesteken geweest…" (NA 1.08.11 - 13019)
Uit de plattegrond van de landmeter Symon Damass van Dueren van
6 januari 1586 blijkt dat de vesting binnendijks dan al zijn
huidige vorm heeft. Eerst op 7 april 1587 gaf prins Maurits
opdracht aan mr. Adriaan Anthonisz. om samen met de tresorier
Jasper van Kinschot de vestingwerken "…te visiteren, te
estimeren ende oock eerstdaechs te besteden oft te doen
besteden…" omdat de wallen op veel plaatsen waren ingestort,
vervallen en vlak geworden. (NA 1.08.11 – 13019). De door hem
geraamde kosten bedroegen ruim 10.000 gulden.
Mogelijk kregen de wallen toen een wat ander profiel, maar mr.
Anthonisz. heeft aan de vorm der vesting niets veranderd.
Mogelijk heeft hij – zoals op latere kaarten te zien is – de
gebogen rechterflank van het Westbolwerk (nu bastion Holland)
laten rechttrekken.
Uitbreiding met twee buitendijkse bastions

De verdediging aan de waterzijde was nogal zwak, reden waarom
prins Maurits op 23 maart 1598 mr. Jasper van Kinschot opdracht
gaf om naar het model van Johan van Rijswijck, generaal
fortificatiemeester, daar bolwerken te maken, het 'scheel
kwartier' op de Oostdijk te veranderen en de houwers zeewaarts
uit te breiden en een nieuwe houwerdam te maken.
Van Rijswijck bouwde voort op het model van Abraham Andriesz.
die de vesting op een volmaakte zeshoek had gebaseerd. Hij liet
buitendijks de zeshoek overgaan in een zevenhoek. De assen door
de twee buitendijkse bastions lopen evenwijdig aan de
bissectrices van de zeshoek (een bissectrice is de lijn die de
hoek, gevormd door de assen van twee binnendijkse bastions
doormidden deelt).
De bouw van bastion Groningen is waarschijnlijk al in 1598
begonnen, die van bastion Gelderland in 1602. Ter bescherming
tegen het getijdenwater van het Hollandsch Diep kregen beide
bastions en de courtines een stenen bekledingsmuur.
Benaming der bastions
Vier bolwerken, de naam bastion vond pas later ingang, waren
genoemd naar de windstreken waarin ze lagen. Een vijfde, nu
bastion Friesland, heette toen 'Walleravensbollewerck'. Na
aanvankelijk ook nog letters gehad te hebben, bolwerk A t/m G,
komen rond 1700 de huidige namen voor. Ze werden toen vernoemd
naar de zeven provincies van de Republiek. Naar gelang de
rangschikking van de afgevaardigden der provincies in de
vergadering der Staten-Generaal kregen ze de namen Gelderland,
Holland, Utrecht, Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen.
Aanvankelijk echter was de benaming kloksgewijs – dus wat nu
Groningen is heette toen Holland enz. – maar later werd de
volgorde tegen de klok in. In de negentiende eeuw kregen de
bastions Romeinse cijfers: bastion Gelderland werd bastion I,
Holland bastion II. De courtine, de wal tussen de bastions
Gelderland en Holland, werd courtine I – II, die tussen Holland
en Zeeland courtine II – III enz.
1621 – 1627 De vesting wordt weer onderhanden genomen

Het aflopen van het Twaalfjarig Bestand en het hervatten van de
oorlogshandelingen waren de oorzaak dat de vesting weer
onderhanden genomen werd. In de gracht werden verschillende
ondiepten en dammen verwijderd, er werd o.a. een nieuwe stenen
beer aan de oostzijde van de haven gemaakt, de munitievoorraad
werd aangevuld, er werden enkele nieuwe stenen corps de guardes
gebouwd en de wal werd op verschillende plaatsen aangeaard en
voorzien van veertien nieuwe schildwachthuisjes en zeven nieuwe
houten geschutsbeddingen. In 1623 inspecteerde
kapitein-ingenieur Jan van den Bosch de vesting en maakte een
rapport op. Naar aanleiding hiervan kreeg hij opdracht tot
uitbreiding en verbetering van de vesting. Hetzelfde jaar nog
werd de gehele wal van een borstwering voorzien ter lengte van
674 Rijnlandse roeden. Tussen 1624 en 1627 werd voor de
Landpoort een ravelijn gemaakt en rondom de gracht werd een
contrescarp met bedekte weg en glacis aangelegd. Hierom heen
werd een buitengracht gegraven. (Zie tekening). Verder werd in
1627 ter vervanging van een oude nog een nieuwe redoute op het
havenhoofd gebouwd. Dit was een vierkant stenen verdedigingswerk
c.q. wachthuis met een overhangende tweede verdieping. Dat jaar
werd er ook een nieuw arsenaal gebouwd. Al die verbeteringen
duiden er op dat in die tijd aan de vesting Willemstad grote
waarde werd gehecht.
Legering van soldaten
Voor de legering van de hier in garnizoen liggende militairen
was er geen kazerne, maar wel een soldatenlogement. Dit aan het
Molenpad gelegen gebouw van maar één verdieping had een aantal
kamers met elk een buitendeur. Omdat het logement onvoldoende
ruimte bood, werden de meeste soldaten bij burgers
ingekwartierd, die veelal soldatenhuisjes in de tuin hadden
staan. Aanvankelijk waren dat rieten of houten bouwsels, maar de
brandgevaarlijkheid daarvan noopte de magistraat tot strenge
maatregelen. Officieren werden altijd bij burgers thuis
ingekwartierd. Omdat er maar voor één man werd betaald, hadden
velen liever geen inkwartiering van een soldatengezin. Speciaal
voor gezinnen werden in 1622 twaalf soldatenhuisjes op de
Oostdijk (nu Bovenkade) gebouwd. In feite waren het zes huisjes
met twee aparte verdiepingen, waarvan de onderste aan de
Rozemarijnstraat lag. De zolder kon als logement dienen.
Met de legering van soldaten bleef het echter tobben. Daarom
werd in 1748 aan de Kerkring een kazerne gebouwd bestaande uit
twee evenwijdig gelegen gebouwen. Elk gebouw bestond uit twee
verdiepingen van 18 kamers. Aan weerszijden van de kamer stonden
drie kribben van 6 bij 4 voet (1 voet=0,341 m). Een zo'n krib
was bedoeld voor twee man. Zodoende was de capaciteit van de
kazerne ruim 800 man. De kazerne was niet speciaal versterkt en
zeker niet bomvrij. De Raad van State, die het geheel betaalde,
sloot met het stadsbestuur een contract voor levering en
onderhoud van fournituren (beddengoed, handdoeken) en 'utensils'
(kribben, banken etc). Bij voldoende garnizoen leverde dat voor
de stad aardige inkomsten op.
Poorten
Willemstad kende slechts twee poorten die toegang tot de stad
gaven, de Landpoort en de Waterpoort. De laatste werd in 1652
afgebroken en vervangen door een nieuwe die ontworpen was door
de bekende architect Pieter Post. Hij werd voorzien van een
hardstenen wapensteen met het wapen van prins Willem III. Vanaf
de poort was een loopbrug over de buitenhaven. Drie jaar later
werd op de poort nog een wachthuis gebouwd. De poort werd in
1872 gesloopt en vervangen door twee profielmuren. De
oorspronkelijke houten Landpoort werd ook vervangen door een
stenen poort met er boven een wachthuis. Het is onbekend wanneer
en door wie die gebouwd is. In 1782 werd de overwelving
afgebroken en bleven alleen profielmuren over. In 1918 werden
deze slechts 3.42 m van elkaar staande muren, evenals de
oostelijke profielmuur van de Waterpoort afgebroken in verband
met een betere toegang tot de vesting.
Buskruitmagazijnen
Voor de opslag van buskruit stond in bastion Friesland een
kruittoren. Verder werden in de wallen zonodig kleine houten
kruitkelders voor direct gebruik aangelegd. In 1811 werd in
bastion Utrecht een groot kruitmagazijn gebouwd. Ter betere
bescherming hiervan werd in 1867-1868 het bastion verhoogd en
kreeg het rechte in een schuine hoek op de wal staande flanken
in plaats van de oorspronkelijke teruggetrokken flanken. In 1863
werd achter courtine I – II (begin Groenstraat) een
buskruitmagazijn van metselwerk gebouwd en bastion Groningen kreeg in
1865 een bijna identiek magazijn. Door invoering van granaten
bleken de kruitmagazijnen te kwetsbaar. Daarom werden zij in
1884 gewijzigd en werd een muur van brikkenbeton om de meest
kwetsbare plaatsen gebouwd en de aarden dekking verbeterd. In
1890-1892 werd ter vervanging van de kruittoren in bastion
Friesland, waarvan de verdieping allang was afgebroken, een
nieuw kruitmagazijn gebouwd, evenals in bastion Holland. Dit
laatste werd in november 1944, na ontruiming van de daar
aanwezige munitie, door de Duitsers bij hun terugtocht
opgeblazen.
Forten
In 1747, toen de Fransen tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog
ons land binnenvielen, werden in allerijl een aantal aarden
forten op de dijken rond Willemstad gebouwd. De meeste hiervan
zijn nog in het landschap kenbaar.
Om een invasie vanuit zee door de Engelsen te beletten, liet
Napoleon in 1811 aan weerszijden van het Volkerak twee forten
bouwen: 'Duquesne'
(vanaf 1813 'Prins Frederik') en 'De Ruijter' (in 1913 omgedoopt
in 'fort in de Sabina-Henricapolder'). Tot dekking van
fort De Ruijter en het acces tot de dijken werd fort 'De Hel'
gebouwd.
Door het steeds verder dragende en sterker geschut werd het
noodzakelijk de verdediging van een vesting, zo die al niet
opgeheven was, op grotere afstand te voeren. Door het bouwen van
forten ontstond zo een stelling. In 1860-62 werd aan de Oostdijk
het fort 'Bovensluis'
gebouwd, ter verdediging van de dijk tot aan de haven van de
Noordschans en ter dekking van fort De Ruijter. Tegenover
Willemstad, naast de haven van Numansdorp, werd het fort
'Buitensluis' gebouwd ter verdediging van het vaarwater.
Strategische doelstellingen
De doelstellingen van de vesting en later van de stelling waren:
a) de afsluiting van de toegang tot het Hollandsch Diep, b)
tegenstand te verlenen aan een vijand die vanuit Brabant het
Hollandsch Diep zou proberen over te steken en c) om bij een
eventuele terugtocht van het leger op Holland als opnamevesting
te dienen. Deze taken wisselden in de loop der tijd nogal eens
in belangrijkheid.
Bij de Vestingwet van 1874 waarbij veel vestingen werden
opgeheven, werd Willemstad de centrale vesting van de Stelling
van het Hollandsch Diep en het Volkerak, waaronder ook de
hierboven genoemde forten vielen.
Verbetering rivierfront
In de jaren tachtig van de 19de eeuw achtte de legerleiding dat
de taak van Willemstad uitsluitend lag in de rivierverdediging.
Het rivierfront van Willemstad en de forten Buitensluis en De
Ruijter werden hiertoe onderhanden genomen. Op de courtine I –
II en op de bastions Gelderland en Groningen werden, evenals op
de forten Sabina-Henrica en Buitensluis, een aantal achterladers
van zwaar kaliber opgesteld. Dit waren uit Frankrijk afkomstige
ijzeren kanonnen van 24 cm. Ook werden de buskruitmagazijnen
versterkt. De bouwvallige stenen bekledingsmuur van bastion
Gelderland werd afgebroken en vervangen door een aarden talud.
In 1892 werden ten behoeve van de vuurleiding van de
kustbatterijen twee meetstations en twee batterijstations
gebouwd.
 |
Exercitiebatterij in bastion
Zeeland |
1914 – 1918 Eerste Wereldoorlog
Bij deze oorlog bleef Nederland neutraal, maar mobiliseerde wel.
Willemstad werd voor de zoveelste keer in haar bestaan in staat
van beleg verklaard en later zelfs in staat van oorlog.
De organieke sterkte van de Stelling bedroeg ruim 5200 man
vestingartillerie, infanterie, genie en ondersteunende diensten.
Deze sterkte zal waarschijnlijk nooit gehaald zijn, maar overvol
waren de vesting en forten wel. Nergens waren bomvrije
onderkomens. Daarom werden in de wallen een aantal gewapend
betonnen schuilkelders gebouwd. Er is in die periode veel aan de
wallen gesleuteld, maar er waren geen wezenlijke veranderingen.
Wel werden de profielmuren van de Landpoort en een profielmuur
van de Waterpoort in 1918 gesloopt. Dit gebeurde omdat de
vesting nu als een opnamevesting voor uit Brabant op Holland
terugtrekkende troepen werd gezien. Hiertoe werden ook een
aantal steigers aan het havenhoofd gebouwd. De rivierverdediging
werd aan de forten overgelaten. De verouderde 24 cm kanonnen
werden op een na gesloopt.
 |
De sloop van de profielmuren van de
Landpoort 1918 |
1926 De vesting wordt opgeheven
Wat men eigenlijk al wist en tijdens de Eerste Wereldoorlog
overduidelijk werd, was dat vestingen volkomen verouderd waren.
In de aanloop naar een nieuw verdedigingsstelsel was voor de
meeste vestingen geen plaats meer. Het garnizoen vertrok in
september 1922 uit de stad en daarmee was een belangrijke bron
van inkomsten verdwenen. Bij K.B. van 28 mei 1926, Stbl.156 werd
Willemstad als vesting opgeheven. Vanuit de bevolking werd
geijverd voor behoud van de vestingwerken. Per 1 januari 1935
werden de vestingwerken door het Rijk voor dertig jaar in
erfpacht gegeven aan de Stichting Menno van Coehoorn. Hierna
kwamen zij in bezit van de gemeente.

1943-1944 Willemstad weer even vesting
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Willemstad nog even vesting,
maar nu als een onderdeel van Stützpunktgruppe XXXIV van
Stützpunktgruppe Ooltgensplaat, een landinwaarts gelegen
onderdeel van de "Atlantikwall". Door de Duitsers werden in 1943
op bastion Holland twee bunkers van gewapend beton voor
kustgeschut van het type 669 gebouwd en op en in bastion
Gelderland opstellingen voor luchtdoelgeschut, betonnen
onderkomens, munitieopslagplaatsen en een
observatie/commandobunker.
De goed bewaarde vestingwerken en gebouwen zijn nu opgenomen op
de lijst van beschermde monumenten.
Tekst: |
C. van Mastrigt |
Afbeeldingen: |
Piekenier uit De Nassausche
wapenhandelinge, 1618, illustratie Adam van Breen |
|
Schets 1583: NA 1.08.11 13016 |
|
plattegrond 1586: Rijksarchief
's-Hertogenbosch |
|
plattegrond rond 1630: Archief Service
Hydrografique de la Marine te Parijs |
|
foto's kazerne, batterij, sloop Landpoort:
NA 3.09.25 193/194 |
|
foto's Singel, Duitse bunker: C. van
Mastrigt |
|
luchtfoto 1926: collectie heemkundekring De
Willemstad |
|